Kort na thuiskomst uit de kerkdienst op zondagmorgen, 29 oktober 1944, tussen twaalf uur en half één, komt een rechercheur bij ds. Willemse aan de pastorie met de mededeling dat onder degenen, die zaterdag 28 oktober gefusilleerd zijn, zich ook een H. de Jong bevindt.
Ds. Willemse daarover[WMS]:
Hij vermoedde dat het mijn collega was. Wat hij vermoedde was voor mij zekerheid. Nooit zal ik dat moment vergeten! Heel mijn ziel was in beroering. Ik wist dat het feit was en ik doorleefde het tegelijk als een bange droom: “Hans is niet meer in dit aardse leven“. Toch, ik wilde voordat ik het anderen meedeelde, me zelf vergewissen dat het bittere waarheid was. Met een lid van de gemeente (R.W. Klein) ging ik naar Crooswijk waar het lichaam moest opgebaard zijn. Zonder veel moeite kregen we toegang en konden zelf zien. Hij lag daar, kalm en vredig, met een vastberaden trek om zijn mond. Slechts een schotwond bij zijn slaap herinnerde aan het geweld van de vijand. Naast hem, aan beide zijden, de vier, die met hem ter dood gebracht waren. Drie K.P.-ers en dan ook nog een broeder van de gemeente, die, hoewel onschuldig, toch gegrepen was en mèt ds. De Jong werd neergeschoten.
Ontroerend, deze harde werker en onvermoeide strijder, zomaar uit het volle leven, dat hij zo intens beleefde, weggerukt. Naar de wens van zijn hart: “in het harnas gestorven”. Hij, die zo’n ontembare vrijheidsdrang in zijn leven kende, die soms de grens van het ongebondene bereikte, heeft de dag van de bevrijding van zijn vaderland, waarvoor hij zo hard gewerkt had, niet mogen beleven.
Zondag in de namiddag wordt aan het einde van de kerkdienst in de Charloise kerken de volgende boodschap voorgelezen:
Broeders en Zusters, wij zijn in de droeve noodzakelijkheid u een ontroerende mededeling te doen.
Hedenmiddag is ons bericht, dat Ds. De Jong gisteravond om 5 uur door God in heerlijkheid is opgenomen. Voor hem een blijde verlossing, voor ons een zwaar verlies. De Here geve de zijnen en allen, die hem liefhadden, ja onze hele gemeente, de genade, om onder dit leed stil te zijn voor God.
Op dit ogenblik, waarin onze gedachten zich zozeer vermenigvuldigen, ontbreken ons de juiste woorden maar laten we samen met het oog op de verlossing, die hem ten deel viel, zingen Psalm 73 vers 12.
‘k Zal dan gedurig bij U zijn,
in al mijn noden, angst en pijn,
U al mijn liefde waardig schatten
wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten.
Gij zult mij leiden door Uw raad,
o God, mijn heil, mijn toeverlaat;
en mij, hiertoe door U bereid,
opnemen in Uw heerlijkheid’.
Er gaat een golf van ontroering door de gemeente bij het horen van dit bericht en het zingen van dit lied. Op veel gemeenteleden maakt het diepe indruk die veel mensen zich altijd zullen blijven herinneren.